Kerkgeschiedenis

Patriarchaten

De geschiedenis van de christelijke kerken is in veel opzichten bepaald door de ontwikkeling van de patriarchaten. Een patriarchaat is een uitgestrekt gebied, waarvan het kerkelijk bestuur is opgedragen aan de voornaamste bisschop in dat gebied. Deze bisschop voert de titel van patriarch. De patriarchaten zijn ontstaan in belangrijke steden; oorspronkelijk waren er vijf. 

Allereerst Jeruzalem, dat was het oudste. 
Van daaruit was door de apostel Petrus de kerk van Antiochië gesticht. Hieruit heeft zich de Syrisch-orthodoxe kerk ontwikkeld – die tegenwoordig ook in Hengelo en Enschede eigen gemeenschappen heeft, bovendien zetelt in Losser de aartsbisschop van West- en Midden-Europa. Dat Petrus hun eerste bisschop is geweest, is voor de Syrisch-orthodoxen een reden tot trots, evenals het feit dat hun (klassiek-) Syrische kerktaal verwant is aan het Aramees, de taal van Jezus en zijn leerlingen.

De apostel Marcus was in de dertiger jaren van de eerste eeuw vanuit Jeruzalem naar Alexandrië in Egypte getrokken. Daar stichtte hij een kerkgemeenschap, waaruit zich het derde patriarchaat zou ontwikkelen. En hieruit is de Koptisch-orthodoxe kerk voortgekomen.

De apostel Petrus bleef tot omstreeks het jaar 40 in Antiochië; daarna vertrok hij naar Rome en stichtte daar een nieuwe kerk. Deze moederkerk ontwikkelde zich tot patriarchaat. Zo ontstond de Rooms-katholieke kerk.

Het vijfde patriarchaat, Byzantium, is van latere datum. Het dankt zijn ontstaan aan keizer Constantijn. Deze was in de vierde eeuw keizer van het Romeinse rijk, dat zich uitstrekte van Syrië tot West-Europa. Eeuwenlang was Rome het centrum van dit rijk geweest, maar omdat het zwaartepunt steeds meer op het oostelijk deel van het Romeinse rijk kwam te liggen, stichtte deze keizer in Byzantium een nieuw staatscentrum. Byzantium werd het tweede Rome en de stad kreeg daarbij de naam Constantinopel, ‘stad van Constantijn’. Dat deze nieuwe residentiestad een eigen patriarch kreeg, was een voor de hand liggende ontwikkeling.
Vele eeuwen lang vormde Constantinopel zelfs het belangrijkste patriarchaat en van daaruit vond het christelijk geloof zijn weg naar Rusland en de landen op de Balkan. De invloed was ook daarom zo groot, omdat het duizendjarige Byzantijnse rijk een grote mate van staatkundige stabiliteit kende.

In de beginperiode heerste tussen de patriarchaten veel eenstemmigheid; zelfs hadden Rome en Antiochië enige tijd dezelfde patriarch: paus Ignatius van Antiochië (le-2e eeuw). Zelfstandig optreden, communicatiestoornissen en taalbarrières hebben evenwel aan die eenstemmigheid veel af breuk gedaan en uiteindelijk tot scheidingen geleid.

Verheugend echter, te zien hoe er de laatste tientallen jaren in toenemende mate belangrijke ontmoetingen plaatsvinden tussen de kerkleiders van deze oorspronkelijke patriarchaten, waarbij men weer toenadering tot elkaar zoekt.

Constantinopel, Byzantijns centrum
Van Constantinopel ging binnen het Byzantijnse rijk een sterke invloed op allerlei terreinen uit. Zo bijvoorbeeld op dat van de liturgie. In dit verband dient Johannes Chrysostomus (4e eeuw), een van de grote patriarchen, te worden genoemd. Hij vond dat de gelovigen nog meer luister zouden moeten schenken aan de kerkelijke eredienst dan aan de eredienst van de keizer. Bij hem ligt dan ook de oorsprong van enkele hedendaagse gebruiken in de liturgie, die zijn afgeleid van het ceremonieel aan het keizerlijk hof, zoals de iconostase (afscheidingswand van iconen) en het bisschoppelijke gewaad, respectievelijk naar het voorbeeld van de voorhang voor de keizerlijke troon en van de staatsiekleding van de keizer.

Binnen dat stabiele rijk ontwikkelde zich een hoogstaande cultuur en kwamen allerlei kunsten tot grote bloei. Architectuur, literatuur en het beeldhouwen. In ivoorbewerking, boekverluchting, zijdeweefsels en emaillewerk werd een verfijnde vormgeving toegepast. En in de schilderkunst kreeg de religie een heel aparte plaats door de zo-even al genoemde

Iconen
Dat zijn houten panelen met een religieuze voorstelling. Ze werden niet vervaardigd met de bedoeling als kunstvoorwerp te dienen, maar om de waarheid van het geloof te verkondigen.
Een icoon wil de afgebeelde, die in de andere, hemelse wereld leeft, in de aardse werkelijkheid aanwezig laten zijn. Er is geen sprake van een portretschildering met emotionaliteit, maar de afgebeelde schouwt met wijdgeopende ogen in het oneindige.
In de Byzantijnse kerk vindt men het altaargedeelte – waar het heilig mysterie plaatsheeft: Christus die middels de handeling van de priester zijn offer op onbloedige wijze tegenwoordig stelt – afgescheiden van de ruimte der gelovigen. Deze wand is, volgens een vaste indeling, bezet met iconen.
En in ieder orthodox huis is wel een hoekje waar een of meer iconen hangen, vaak met een lampje ervoor, dat dag en nacht brandt.
Voor een rechtgeaarde gelovige maakt het daarbij eigenlijk geen verschil in geestelijke waardering of de icoon van hoge esthetische kwaliteit is of niet.

Er zijn in de loop der eeuwen zeer mooie iconen geschilderd, zoals bijvoorbeeld door Andrej Roebljow (Moskou, 15e eeuw).
In een traditie van eeuwen wordt ook heden ten dage nog de oorspronkelijke vervaardigingstechniek met onder andere krijt en eigeel gehandhaafd.

Hoe hoog de waardering voor iconen kan uitgroeien, mag wel blijken uit het feit dat op de berg Athos aan de Maria-icoon ‘Axion esti’ eerbewijzen als aan een staatshoofd gebracht worden.

Kerkmuziek
In de kerken van de Oosterse ritus vormt de muziek – de zang – een integrerend onderdeel van de vieringen; ze heeft er niet een begeleidende of versierende functie.
In de Slavisch-Byzantijnse (orthodoxe zowel als geünieerde) kerken is het niet anders: zij hebben met het geloof en de liturgie ook de principes van de kerkzang van de Grieks-Byzantijnse kerk overgenomen, en daarmee een kerkmuziek die uitsluitend gebaseerd is op de menselijke stem. Hun eredienst, waarin veelal het Kerk-Slavisch gebezigd, verloopt met een aaneenschakeling van verbaal muzikale vormen.

De opvatting die hieraan ten grondslag ligt, zegt dat alleen het woord in staat is exacte en concrete voorstellingen en ideeën weer te geven. Instrumentale muziek vermag niet een ondubbelzinnige weergave te zijn, zij kan slechts het emotionele element uitdrukken, dat door iedere luisteraar subjectief wordt beleefd; ze zal aldus leiden tot verschillende interpretaties.

Het emotionele aspect van muziek speelt zeker een grote rol in de orthodoxe liturgie, maar anders dan in kerken waar instrumentale muziek ten gehore gebracht wordt. Bij de a-capella zang is het emotionele draagvlak niet een stemming die door de muziek wordt opgeroepen, maar een stemming afhankelijk van de reactie op de inhoud van het gebed. Het karakter van de melodieën is dan ook onafscheidelijk verbonden met de gebedsinhoud.

Vele eeuwen lang werd er daar slechts eenstemmig en alleen door mannenkoren gezongen. In de zestiende eeuw evenwel ontstonden de eerste gemengde koren en als gevolg daarvan ontwikkelde zich ook de meerstemmigheid. Van dien aard dat de onderscheiden stemmen, in onophoudelijk lof- en smeekgezang, zich gedurig in vredige akkoorden samenvoegen. De homofonie bewaart de verstaanbaarheid der gebedsteksten.

De vorm van een vrijwel ononderbroken gezongen voortgang overigens, die deze liturgie kenmerkt – waarbij de stemmen van koor, priester en diaken elkaar blijven afwisselen –, wordt gezien als een weerspiegeling van de eeuwige, hemelse liturgie.

Voornamelijk in de laatste eeuwen is de Oosterse eredienst verrijkt met ontroerend mooie melodieën, mede dankzij bijdragen van Oost-Europese componisten van naam. Het waren daarbij Italiaanse invloeden waardoor de meerstemmigheid bijzondere kleur heeft gekregen.

Kerk-Slavisch
In de negende eeuw kwamen Cyrillus en zijn broer Methodius, ontwikkelde Grieken – Cyrillus zelfs had aan het Byzantijnse hof in Constantinopel een wetenschappelijke opleiding ontvangen -, als missionaris naar Moravië.
Samen verzorgden de ‘Slavenapostelen’ een vertaling van de kerkboeken in het dialect van hun geboortestreek Thessaloniki, dat in Moravië werd verstaan. Uit deze taal ontwikkelde zich het Kerk-Slavisch: de liturgische taal van de Slaven van de Byzantijnse ritus. (Pas sinds kort bezigen de Oekraïeners en de Serviërs ook de spreektaal).
Bij de vertaalarbeid werd gebruik gemaakt van een hiertoe ontworpen, hoofdzakelijk van de oude Griekse hoofdletters afgeleid schrift; het zou naar Cyrillus genoemd worden.

(Bovenstaande tekst is met welwillende toestemming overgenomen van de website van het Byzantijns mannenkoor Wladimir uit Hengelo)